Understeand ferhaal rekke my. Ik jou it graach oan jo troch! (út: John Stott, The Cross of Christ, Leicester 1989, p. 336-337)
‘DE GROTE STILTE’
Aan het einde der tijden waren miljarden mensen verspreid over een grote vlakte voor Gods troon. De meesten schrokken terug voor het stralende licht dat hen tegemoet scheen. Maar sommige groepen, die vooraan stonden, praatten verhit met elkaar – niet vol schaamte, maar met strijdlust. ‘Kan God ons oordelen? Hoe kan Hij iets weten over ons lijden?’ snauwde een tengere, jonge vrouw. Zij scheurde een mouw open om het getatoeëerde nummer te laten zien van een Nazi concentratiekamp. ‘Wij doorstonden slagen… marteling… dood!’
In een andere groep liet een zwarte jongen zijn kraag zakken. ‘Wat denk je hiervan?’, vroeg hij, terwijl hij een lelijke striem van een touw liet zien. ‘Gelyncht… alleen omdat ik zwart ben!’ In een andere menigte stond een zwanger schoolmeisje met droevige ogen. ‘Waarom moest ik lijden’, mompelde ze. ‘Het was niet mijn fout.’
Over de hele vlakte waren er honderden van zulke groepen. Elke groep had een klacht tegen God over het kwaad en het lijden dat Hij had toegestaan in de wereld. Wat was God gelukkig, dat Hij in de hemel kon wonen, waar het allemaal heerlijkheid en licht was, waar er geen tranen waren of angst, geen honger of haat. Wat wist God nu van alles waartoe mensen gedwongen waren om te verdragen in deze wereld? Want God leidt een fijn en beschut leven, zeiden ze.
Daarom stuurde elk van deze groepen hun leider naar voren, die was uitgekozen omdat hij of zij het meest had geleden. Een Jood, een zwarte man, iemand uit Hiroshima, een misvormde reumapatiënt, een doofblind kind. In het midden van de vlakte overlegden zij met elkaar. Ten slotte waren zij gereed om hun zaak te verdedigen. De verdediging zat goed in elkaar.
Voordat God toestemming kon krijgen om hun rechter te zijn, moest Hij verdragen wat zij hadden verdragen. Hun beslissing was dat God veroordeeld zou worden om op aarde te wonen -als een mens! ‘Laat Hem geboren worden als een Jood. Laat de wettigheid van zijn geboorte worden betwijfeld. Geef Hem een taak te doen die zo moeilijk is, dat zelfs zijn familie zal denken dat Hij krankzinnig is wanneer Hij probeert die uit te voeren. Laat Hem verraden worden door zijn meest nabije vrienden.
Geef Hem valse aantijgingen te verduren, laat Hem veroordeeld worden door een bevooroordeelde jury en berecht door een laffe rechter. Laat Hem gemarteld worden. Laat Hem tenslotte zien wat het betekent om verschrikkelijk alleen te zijn. Laat Hem dan sterven. Laat Hem zo sterven dat er geen twijfel kan bestaan dat Hij inderdaad stierf. Laat er een grote menigte getuigen zijn om dat na te gaan.’
Toen elke leider zijn aandeel van het vonnis afkondigde, gingen luide kreten van instemming op uit de massa mensen die was verzameld.
En toen de laatste zijn oordeel had uitgesproken, was er een lange stilte.
Niemand bracht nog een woord uit. Niemand bewoog.
Want ineens wisten zij allen dat God dit vonnis reeds had gedragen.